Het Fonds

Wat vooraf ging

In 1638 nam de Rotterdamse kapelaan Bernardus Hoogewerff (geb.1613) het initiatief tot het stichten van een (filiaal)kapel, naast zijn oudere parochie en werkkring De Oppert (opgericht in 1573). De nieuwe kapel, aan de Delftsevaart, stond aanvankelijk ten dienste van de klopjes, de katholieke vrouwen die, zonder tot een orde te zijn toegetreden, de gelofte van zuiverheid hadden afgelegd. Het pand heette “Het Paradijs” en behoorde oorspronkelijk tot de boedel van Hoogewerff’s vader.

Oprichting

Op 28 december 1650 kwamen enkele vermogende katholieke Rotterdammers, merendeels kooplieden, bijeen om een armenfonds op te richten. Het reglement van “de Gemeene Armenborse” kwam in 1651 tot stand. Er waren toen vier samenwerkende staties (parochies): De Oppert, Het Paradijs, De Leeuwenstraat en Het Steiger. Rond 1720 ontstond het voornemen een ‘Generaal Weeshuis’ te stichten. In 1723 ontstond echter commotie in de kerk nadat Cornelis Steenoven tot Aartsbisschop van Utrecht was benoemd. Een deel van de Katholieken in de Lage Landen wendde zich af van het centralistische Roomse bestuur, maar hield wel vast aan de katholieke uitgangspunten uit de tijd van Sint-Willibrord. Na vele kerkelijke verwikkelingen werd echter door de vier staties toch een belangwekkende resolutie aangaande de Armenborse aangenomen. Hierin werd vastgelegd dat de armen geld zouden ontvangen uit het fonds van de statie (kerk) waartoe zij behoorden. De beschikbaar gestelde erfenissen en legaten van geloofsgenoten kwamen toe aan afzonderlijke staties, tenzij uitdrukkelijk was aangegeven dat deze ‘generalijk voor de armen van alle de vier kercken deser stad’, bestemd waren. Zo namen afgescheiden parochies van de De Oppert en Het Paradijs de armen- en wezenzorg zelfstandig ter hand.

Kapitaalbeheer

In 1746 werden door de regenten van het armbestuur van de Paradijskerk zes ‘huisies’ gekocht aan de Slijkvaart, op de zogenaamde Sint Jansplaats. Dit werd de aanzet voor een tehuis voor wezen en ouden van dagen van de Paradijskerk. Het tehuis werd later, in 1865, aan de Lange Torenstraat herbouwd. De naam St. Jansplaats ging over op het gesticht. De regenten heetten echter nog lang ‘Armbezorgers der R.C. Kerk aan de Slijkvaart’. In het archief zijn door de eeuwen heen stukken bewaard die het beheer van twee vermogensfondsen weergeven. Daaruit blijkt dat de regenten van het Arm- en Weeshuis St. Jansplaats ook de fondsen van het Armbestuur Paradijsgemeente beheerden.

Onafhankelijkheid

Over de onafhankelijkheid van beide organen bestonden in het verleden wel eens meningsverschillen. Het armbestuurg was immers veelal een onderdeel van de parochie. Op 15 mei 1962 concludeerde de rechter echter tot zelfstandigheid van het Arm- en Weeshuis St. Jansplaats. Deze uitspraak werd nogmaals bekrachtigd door het Hof op 7 januari 1966. In cassatie bevestigde de Hoge Raad in haar arrest van 3 maart 1967 het sinds onheugelijke tijden naast elkaar bestaan van de twee onafhankelijke organen. Regenten waren steeds zelfstandig in hun beslissingen en het bestuur van de Stichting St. Jansplaats werd opgevat als een profane taak.

Opdracht

De hoofdtaak van de regenten bestond uit het kapitaalbeheer ten behoeve van de armen en wezen. Dit betrof ook het beleggen, o.m. in onroerend goed. Behalve in de stad werden ook te Stein, Haastrecht en Hazerswoude onroerende goederen gekocht. Te Haastrecht en Stein (een voormalige heerlijkheid) kochten de Regenten in 1760 goederen van de familie De Ruijter. Eerder waren deze goederen van het echtpaar Van Soudenbalch-Van Hensbeeck. De boerderij te Haastrecht werd omgedoopt tot ‘Het Paradijs’ en bestaat nog steeds. Op een nog onduidelijk moment is dit bezit verkocht. Ook te Hazerswoude betrof het een hofstede. Inventarisnr. 322 bevat 32 stukken over deze boerderij in de Rietveldsche polder. Praktische zaken rond de huisvesting, het voeden, kleden en verzorgen van noodlijdende ouderen en minderjarige wezen werden onder toezicht van de Regenten overgelaten aan de Vader en Moeder van het Arm- en Weeshuis. In het reglement van 1903 staat: ‘Hunne verplichting is de liefderijke verzorging der oude lieden en de opvoeding der jeugd met het oog op het toekomstig lot van allen, die de voorzienigheid aan hunne zorg heeft toevertrouwd of zal blijven toevertrouwen’.

Weeshuis

In 1865 werden de armen en wezen van de Oud-Katholieke gemeente gehuisvest in het nieuwe tehuis St. Jansplaats aan de Lange Torenstraat (de straatnaam die de Slijkvaart had gekregen bij de demping in 1852). De kerk aan de Lange Torenstraat werd in 1910 gesloopt en een nieuwe kerk werd gebouwd aan de Nieuwe Binnenweg. Veel van het oude interieur verhuisde mee. In 1924 werd naast de nieuwe kerk het nieuwe gebouw voor o.a. tijdelijke huisvesting van wezen in gebruik genomen. De weeshuisperiode van de St Jansplaats duurde tot 1950 en was met de verkoop van het pand in ??? defintief afgerond.

Nu

Na de weeshuisperiode bleef alleen het kapitaalbeheer als taak van het bestuur over. Het bestuur van het vermogensfonds stelt zich ten doel projecten te ondersteunen ten gunste van armen en in bijzonder jongeren in Rotterdam en in het bijzonder projecten vanuit de Paradijskerk aan de Nieuwe Binnenweg.

Meer informatie

Voor meer informatie over de geschiedenis van de armenzorg in Rotterdam: J. Rogier: Archieven van Katholieke Sociale Instellingen te Rotterdam 1651-1857, 1950 Dr. C.W. van Voorst van Beest: de katholieke armenzorg te Rotterdam in de 17e en 18e eeuw, Den Haag, 1955 (proefschrift).